Buitenspel maakt kinderen gelukkiger
De onderstaande grafiek verscheen
in een recent Unicef-onderzoeksrapport1. Aan tienjarigen in
economisch welstellende landen vroeg men hoe vaak ze de laatste twee weken buiten
gespeeld hadden. Daarnaast vroeg men de tienjarigen ook om aan te geven hoe
gelukkig ze waren op een schaal van nul tot tien (van minst tot meest gelukkig).
De conclusie: Er is een sterke link tussen geluk en veel buiten kunnen spelen!
In de meeste landen scoort men één tot anderhalf punt hoger op de gelukschaal als
men dagelijks buiten kan spelen. Buiten spelen maakt gelukkiger.
De samenhang tussen geluk en veel
buiten spelen is op zich al veelzeggend, maar het is geen oorzakelijk verband.
Correlaties zijn geen causaliteit. Zo is het best mogelijk dat – om maar iets
te zeggen – kinderen die dagelijks chocolade krijgen – ook gelukkiger zijn. Er
zijn onderliggende factoren die geluk mee beïnvloeden. Dat blijkt ook bij
buitenspel: factoren zoals opvoedingsstijl, SES en culturele verschillen spelen
een rol. Kinderen spelen meer buiten als ouders hen inspraak geven, als ze uit meer gegoede families komen en
wonen in een buurt met veilige speelmogelijkheden. Toch blijft het een
krachtige vaststelling. De samenhang tussen buitenspel en geluk is erg sterk en
veel sterker dan de samenhang met andere activiteiten zoals bijvoorbeeld het
gebruik van een computer of het maken van huiswerk.
En bij jongere kinderen?
Tienjarigen kan je bevragen, maar
hoe zit het bij peuters en kleuters? Die moet je observeren. Dat is gebeurd is
in een CEGO-onderzoek in 24 groepen in voorschoolse kinderopvang in
Zuid-Limburg (Nederland)2. Het welbevinden en de betrokkenheid van
nul- tot vierjarigen is er 480 keer geobserveerd, zowel binnen als buiten. De
conclusie: zowel welbevinden als betrokkenheid is hoger bij buitenspel. Iets
wat we ook in vorig onderzoek bij dezelfde leeftijdsgroep vaststelden3.
Waarom is welbevinden hoger?
Waarom welbevinden buiten hoger
is, heeft volgens Prof. Sandseter te maken met de andersoortige activiteiten
die je buiten kan doen. Ze vat het samen als ‘scaryfunny’ activiteiten4.
Naar buiten gaan, dat is klimmen, op muurtjes lopen en ergens overspringen (met
het risico te vallen). Het is van een glijbaan gaan, schommelen (met het risico
je been te verzwikken), ronddraaien, met een loopfiets sjezen en van een berg
rollen (met het risico die snelheid niet te kunnen controleren). Het is dammen
bouwen, vuurtjes maken, over plassen springen (met het risico vuil te worden of
een natte broek te krijgen). Het is zich verstoppen in een put of in het
struikgewas (met het risico te verdwalen). Het is vaak wat ruwer of onstuimiger
spel (met het risico een buil op te lopen) dat gepaard gaat met energie:
uitbundig lachen, roepen, plezier en uitgelatenheid. Buitenspel biedt kinderen
andersoortige ervaringen dan binnen. Vaak gaat het gepaard met spanning en
sensatie (“het geeft kriebels in mijn buik5”). Scaryfunny dus. En
dat vertaald zich in een hoger welbevinden.
Bron foto: https://www.forestschools.com/
Ook betrokkenheid is hoger buiten!
In het CEGO-onderzoek stelden we
vast dat ook de betrokkenheid systematisch hoger is buiten. Tegelijk zien we
bij buitenspel observaties dat de rol van de begeleider(s) vaak beperkt is tot
toezicht houden. Dat is ook te begrijpen: buitenruimtes zijn vaak groter,
onoverzichtelijker, chaotischer en met meer kinderen bevolkt dan binnenruimtes.
Met andere woorden, kinderen ontwikkelen competenties buiten, want we zien hoge
betrokkenheid, maar tegelijkertijd hebben we geen goed zicht op wat er precies
gaande is. Er is sprake van heel wat stealth education, of leren onder de
radar. Hier ligt een gigantisch potentieel. Nog vaak zijn spelimpulsen buiten
beperkt tot het aanbieden van ontladend groot-motorisch materiaal zonder meer(zoals
ballen, fietsjes, karren,…), vaak ook omdat men maar korte periodes naar buiten
gaat. Ga je langere tijd naar buiten is er meer nodig. Het vraagt gerichte
goedgekozen attributen en tussenkomsten die betrokkenheid verdiepen. Bedenk
bijv. eens welk soort spel er zich kan ontwikkelen als je naast die fiets ook
een pop, een handtas, een spons,… aanbiedt. Het rollenspel krijgt hierdoor heel
wat meer kansen. En wat als je, naast die fiets, verschillende karren en hechtingssystemen,
speelkaarten, wasknijpers,.. aanbiedt? Dat spreekt kleuters aan die graag technisch
bezig zijn. Het zijn het soort vragen dat je je automatisch stelt, van zodra je
langere periodes buiten gaat. En dat loont. Buiten is niet alleen goed voor het
welbevinden, maar ook voor de betrokkenheid en de ontwikkeling. Laten we dus
nog meer en bewuster naar buiten gaan en de buitenruimtes net zo doordacht
inrichten als de binnenruimtes!
Bronnen
(1)
UNICEF
Innocenti (2020). Worlds of Influence:
Understanding what shapes child well-being in rich countries’, Innocenti Report Card 16.
Florence: UNICEF Office of Research – Innocenti. https://www.unicef-irc.org/publications/pdf/Report-Card-16-Worlds-of-Influence-child-wellbeing.pdf
(2)
Declercq, B., Daems,
M., Laenen, I., Silkens, K. & Van Cleynenbreugel, C., & Laevers, F.
(2020). Werken aan kwaliteit in de kinderopvang. Implementatie van de
procesgerichte strategie. Rapport: Fase 2: De eenmeting (okt 2019). Leuven:
ExpertiseCentrum ErvaringsGericht Onderwijs, KU Leuven.
(3)
Declercq, B. &
Laevers, F. (2017). Procesgericht werken aan kwaliteit in de
kinderopvang. Ontwikkeling van hulpmiddelen, strategieën en bewijs voor een
effectieve inzet in de Nederlandse context. Rapportage van het flankerend
onderzoek. Leuven: ExpertiseCentrum ErvaringsGericht Onderwijs, KULeuven.
(4)
Sandseter, EBH. (2010). Scaryfunny, A Qualitative Study of Risky
Play Among Preschool Children. Thesis for the degree of Philosophiae Doctor.
Trondheim. Norwegian University of Science and Technology. Faculty of Social
Sciences and Technology Management. Department of Psychology. https://ntnuopen.ntnu.no/ntnu-xmlui/bitstream/handle/11250/270413/322544_FULLTEXT02.pdf?sequence=1
(5)
Sandseter,EBH. (2010). It tickles in
my tummy! understanding children’s risk-taking in play through reversal theory.
Journal of Early childhood Research. 8,
(1), 67 – 88. https://doi.org/10.1177/1476718X09345393
Reacties
Een reactie posten