In het huidig onderwijs wordt zelfsturing hoog in het vaandel gedragen. Er wordt van kinderen verwacht dat ze zichzelf inschatten, hun eigen leerproces in handen nemen en hierbij een kritische houding aannemen om zichzelf bij te sturen waar nodig. Om dit te verwezenlijken organiseren leerkrachten allerlei onderwijsactiviteiten zoals hoekenwerk, contractwerk, sporenbeleid,…
Tijdens deze activiteiten krijgen
kinderen ruimte om de volgorde van hun taken te bepalen, om in te schatten
welke ondersteuning ze nodig hebben bij het maken van taken, daarnaast worden ze
ook gestimuleerd om aan zelfcorrectie te doen. Als leerkracht ga je bewust een
minder sturende en controlerende houding aannemen en richt je je op de
ondersteuning van de autonomie van kinderen. Concreet voelt dit voor heel wat
leerkrachten alsof ze de teugels moeten vieren en heel wat zaken moeten ‘loslaten’!
Maar in essentie gaat het om kinderen vertrouwen geven. Vertrouwen in hun
kunnen, vertrouwen dat het goed komt. Wanneer kinderen vertrouwen voelen groeit
hun zelfvertrouwen.
Zelfsturing kan je leren
Zelfsturing is een groeiproces dat
gemakkelijk begeleid kan worden door de leerkracht. We ‘laten niet los’ maar
bieden de kinderen stap voor stap (zelf)vertrouwen om zaken vast te nemen en
met de nodige competentie uit te voeren. Veel leerkrachten maken hierbij gebruik van ‘zones
van nabijheid’. Deze zones visualiseren de verschillende stappen in het
verwerven van een bepaalde competentie en geven aan in welke mate de leerkracht
nog nabij is of niet. In de kern (zone 1) staat de leerkracht heel dichtbij het
kind, hij ondersteunt, controleert en heeft de regie nog overwegend in handen.
Er is nog weinig zelfsturing bij het kind. Bij de volgende zones gaat de leerkracht
steeds verder een stapje achteruit en geeft hij meer vertrouwen aan het kind om
het leerproces zelf in handen te nemen. Hij geeft letterlijk ruimte om te
groeien in autonoom handelen. In zone 4 is het kind zelfgestuurd aan het werk
en is de nabijheid van de leerkracht niet of nauwelijks nodig om de opgegeven
taken effectief uit te voeren.
Werken met zones van nabijheid
Een concreet voorbeeld rond zelfcorrectie
verduidelijkt het gebruik van de zones van nabijheid.
Het werken in
de zones vraagt dat je de competentie “zelfcorrectie” gaat bekijken vanuit
deelcompetenties. Een kind dat op een goede manier aan zelfcorrectie doet, is
een kind dat bij het uitvoeren van een opdracht
- regelmatig nagaat of het goed bezig is;
- nauwkeurig en volhardend werkt;
- kritisch terugblikt op eigen werk en fouten zien aan de hand van een verbetersleutel;
- zicht heeft op hoe een fout antwoord kan verholpen worden;
- zich bijstuurt indien nodig.
Het beginpunt is zone
1 (er kunnen kinderen zijn die onmiddellijk naar een andere zone
overgaan afhankelijk van hun zelfsturend vermogen). Belangrijk bij het maken
van een opdracht is dat het kind dit zorgvuldig en met de nodige inspanning
doet, dat het m.a.w. de opdracht volledig invult (geen oefeningen openlaat) en voldoende
ordelijk werkt. Het kind laat in deze fase elke oefening nakijken door de
leerkracht.
Kinderen die hun oefening met voldoende aandacht en ordelijk
hebben ingevuld (de oefeningen moeten niet juist zijn) mogen opschuiven naar zone
2. Dit wordt ook visueel gemaakt (zie fotovoorbeeld).
In zone 2 hoeven de kinderen de
oefening vooraf niet meer te laten zien aan de leerkracht. Ze krijgen het
vertrouwen dat ze zorgvuldig te werk gaan. Als de kinderen een oefening klaar
hebben gaan ze naar de verbetertafel en duiden in kleur hun fouten aan. In deze
fase kijkt de leerkracht na of het kind in staat is zijn/haar fouten aan te
duiden (vaak moeilijk voor meer- en hoogbegaafden).
Kinderen die hun fouten correct aanduiden mogen hun naam in
zone 3 hangen.
In zone 3 zitten kinderen die hun
oefeningen met de nodige aandacht invullen en die aan de verbetertafel hun
fouten aanduiden. De kinderen worden in deze fase gestimuleerd om na te denken
over de fouten die ze maakten: Maakte ik een denkfout? Kan ik het anders/beter?
Wie/wat in mijn omgeving kan me helpen om het wel te begrijpen? Durf ik hulp te
vragen? Begrijp ik het nu wel?... De leerkracht coacht de kinderen hierop.
Kinderen die in staat zijn zichzelf bij te sturen (met of
zonder hulp van anderen) schuiven op
naar de 4de zone.
In zone 4 bevinden zich kinderen die
aandachtig werken, op regelmatige basis hun werk verbeteren en in staat zijn
zichzelf bij te sturen indien nodig. Deze kinderen zijn voldoende competent om
aan zelfcorrectie te doen en krijgen van de leerkracht het vertrouwen om de les
af te werken zonder controle van de leerkracht. Ze bepalen tijdens het
leerproces dus zelf wanneer ze gebruik maken van de ondersteuning van hun
omgeving (medeleerlingen/leerkracht).
Heldere
verwachtingen
Door met de zones
te werken maak je de kinderen stap voor stap duidelijk wat er precies van hen
verwacht wordt. Je legt de verantwoordelijkheid bij het kind. Het hangt van de
inspanning van het kind zelf af of het een stap verder geraakt. En kinderen
voelen aan dat de autonomie in de buitenzones veel groter is en willen die
‘pakken’. Het is ook een ruggensteun voor leerkrachten die graag de touwtjes in
handen hebben en het moeilijk hebben om zaken los te laten. Dankzij deze zones
laat je pas los als het kind heeft aangetoond dat het er klaar voor is om deze
verantwoordelijkheid te dragen.
Voordelen
en aandachtspunten
Door op deze
wijze in te zetten op zelfcorrectie, stimuleer je zelfsturing.
- Het feit dat kinderen hun eigen fouten moeten verbeteren geeft tijdens het maken van de oefening zelf een hogere betrokkenheid.
- Kinderen leren dat fouten maken mag en dat het net deel uitmaakt van leren.
- Kinderen leren om te blijven denken en zoeken als ze een fout maken.
- Leerkrachten hebben minder verbeterwerk en zo meer tijd om leerprocessen te begeleiden!
Enkele
aandachtspunten:
- Als kinderen competent zijn om aan zelfcorrectie te doen is het ook van groot belang dat ze hierin vertrouwen krijgen. Stel je als leerkracht de vraag welke zin het nog heeft om na het leerproces de oefeningen alsnog na te kijken.
- Vermijd dat er nonchalantie optreedt bij kinderen. Laat kinderen daarom regelmatig zelf reflecteren over hun verbeterbeleid: ‘Zit ik nog in de juiste zone?’
- Niet alle oefeningen zijn geschikt voor zelfcorrectie. En zelfcorrectie hoeft niet altijd.
- Geen controle is niet gelijk aan geen feedback. Feedback is altijd belangrijk. Kinderen bevestigen in gedrag dat goed loopt, is trouwens een heel sterke vorm van feedback.
De
zones en het sporenbeleid
Ook bij het
sporenbeleid zijn de zones van nabijheid
een makkelijke ingang om de leerkracht te helpen bij het ondersteuningsproces
waarbij kinderen zelf het juiste spoor
kiezen. Volgend stappenplan geeft houvast om geleidelijk los te laten en
vertrouwen te geven aan kinderen.
Zone 1: De lkr
kiest het spoor
Zone 2: Lkr
kiest het spoor, lln mag bijsturen
Zone 3: lln
kiest het spoor, lkr stuurt bij indien nodig
Zone 4: lln
kiest het spoor, lln zelf stuurt bij indien nodig
Nogal wat complexe competenties die we van kinderen verwachten en waarvan leerkrachten niet direct weten hoe ze hier aan kunnen werken, kunnen we makkelijk aanpakken via de zones. Het geeft aan de ene kant leerkrachten houvast om geleidelijk los te laten en tegelijkertijd is het voor kinderen een prima visualisatie om te zien waar ze staan. Bij de complexe vaardigheden moeten we dan nadenken over wat een kind moet kunnen alvorens een volgende stap te kunnen zetten. Het denken in zones nodigt leerkrachten uit om te gaan fragmenteren, deelcompetenties te benoemen, stappenplannen te bedenken en vooral ook te differentiëren: wie zit in welke zone en welke ondersteuning heeft die daar nodig om een stap verder te geraken?
Een kwestie van vertrouwen
De zones helpen leerkrachten bij het geven van vertrouwen aan
kinderen. Vertrouwen geeft zelfvertrouwen en zelfvertrouwen is nodig om
verantwoordelijkheid te nemen en te dragen. Stap voor stap, zowel voor leerling
als voor leerkracht.
Reacties
Een reactie posten