Het start in de voorschoolse opvang
Over
welke talenten praten we? Talentenkiemen of talent-in-wording
Een
talent is een kiem, een groeipotentieel, waarin heel wat mogelijkheden vervat
zitten die – mits veel motivatie en stimulansen – kansen bevatten om uit te
groeien tot een bijzonder iets (…). We verleggen het accent hier van ‘iets al
goed kunnen’ naar ‘het vooruit willen’. Elk kind heeft immers een enorm groeipotentieel.
Via observatie vinden we heel wat waar eenkind in wil en kan groeien (Aerden,
2010).
Marie (24 maanden) kiest een boek uit de kast. Ze gaat hiermee op de
stoel van de begeleider zitten. Enthousiast imiteert ze het voorleesmoment.
Jules (20 maanden) komt er nieuwsgierig bij zitten. Marie vertelt wat er op de
kaft staat. Ze toont de cover aan Jules, slaat het blad om en gaat verder.
Tijdens het voorlezen stelt ze vragen aan Jules. Ze gebruikt intonatie en haar
mimiek toont dat het verhaal op een gegeven moment best spannend is. Marie
geniet duidelijk van wat ze doet. Boeken interesseren haar. Ook wanneer het
tijd is voor liedjes of er aan tafel een vertelronde wordt gehouden is Marie er
als de kippen bij. Het is duidelijk dat ze erg bezig is met taal en expressie.
Ze toont daar niet alleen veel interesse in, het is ook opvallend hoe sterk ze hierin
is. Daarnaast valt het op hoe goed ze erin slaagt het voorlezen van de
begeleider te imiteren.
Elk kind is uniek
Van kleins af aan tonen kinderen wat
ze in hun mars hebben. Je ziet het bij baby’s die vol concentratie je gezicht
observeren om vervolgens je mondbewegingen na te doen. Of een kind dat leert
stappen en iedere keer als hij omvalt weer opnieuw de uitdaging aangaat, zonder
opgeven. Sommigen zijn van jongs af geboeid door techniek. Andere kinderen
vallen op door hun grote zorgzaamheid. Nog anderen doen niets liever dan ergens
op of in kruipen.
Het is een kunst om voortdurend
oog te hebben voor deze competenties en kinderen te zien in hun sterktes. Werk
je met verschillende kinderen, ga je weleens kinderen met elkaar vergelijken.
Ook ouders doen dit: ze vergelijken hun kind met de andere kinderen in de
opvang of de oudere broer of zus. ‘’Dat meisje is zo klein en kan al rechtop
zitten”, “Onze Mats valt nog veel om en krijgt het rechtzitten maar niet onder
de knie’’ of “Dat jongetje kan het al goed uitleggen hé”, “Onze Youssef is zo
verlegen, er komt haast niks uit’’.
Wat meten we om meer te weten?
Soms kan
vergelijken zinvol zijn. Denk aan de periodieke opvolging van gewicht en lengte
in de consultatiebureaus van Kind & Gezin. Door systematische opvolging kan
je – indien nodig – snel ingrijpen. Maar vaak maken we ons onterecht zorgen
over kinderen. Op welke leeftijd moet een kind zich vlot verstaanbaar kunnen
maken? Is er een probleem wanneer een kind van 10 maanden nog niet stevig
rechtop zit? En wanneer is ingrijpen wel/niet nodig? In de Engelse taal maakt
men een verschil tussen ‘attainment’ en ‘achievement’. Dat kan ons helpen om
een antwoord te formuleren. Bij attainment gaat het om wat kinderen verworven
hebben ten opzichte van vooropgestelde criteria (zoals bijv.
ontwikkelingsmijlpalen of vaardigheden zoals ‘kan zelfstandig stappen’). In de
kinderopvang worden hiervoor weleens medisch georiënteerde ontwikkellijsten gebruikt
om dit na te gaan. Bij ‘achievement’ gaat het om vooruitgang dat het kind toont
in begrip, vaardigheden of kennis. Die vooruitgang wordt gezien ten opzichte
van zijn eigen startpunt. Een persoonlijk succes dus. Hier gaat het om het
unieke kind en de individuele ontwikkeling. Bij jonge kinderen is dit verschil
tussen ‘attainment’ en ‘achievement’ op zich kunstmatig. Immers, het meeste van
wat we weten, weten we door dagelijkse en permanente observaties. We ‘testen’
jonge kinderen niet, maar hebben dagelijks oog voor wat ze doen, waar ze mee
bezig zijn, waar hun aandacht naartoe gaat. Maar wat we verder meenemen en
onthouden uit die observaties (de selectie die we maken), daarin zit een
gigantisch verschil. Gaan we voor het aankruisen van ‘verworven’ of ‘niet
verworven’ of gaan we voor verhalende observaties die heel het proces van kinderen
beschrijven?
Wat we (niet) zien..
Met andere
woorden, de gebruikte meetlat beïnvloedt heel erg hoe we naar kinderen kijken.
Medisch georiënteerde volgboekjes met gedetailleerde aanvinklijsten zijn
gebaseerd op onderzoek in groepen kinderen en willen het ‘gemiddelde of
normale’ ontwikkelingsverloop vatten. Dit houdt het risico in dat we ons vooral
of uitsluitend focussen op wat een kind nog niet kan. Of zoals de slagzin van bovenstaande
‘pathway-checklist luidt “It’s never too early to get your baby on the right
pathway”. Prestatiedruk van in de wieg dus. De
‘leeftijdsgebonden verwachting’ wordt de norm. Zo’n normlijsten houden het
gevaar in zich dat we het kind niet zien zoals het is (hier en nu), maar zoals
we willen dat het gaat worden (in de toekomst). We willen hiermee niet zeggen dat zo’n
ontwikkellijsten zinloos zijn. Ze kunnen wel degelijk hun nut hebben. Als je je zorgen maakt om een kind en een
bepaald aspect van zijn ontwikkeling diepgaander wil analyseren, kan het
erg nuttig zijn om deze gegevens te gebruiken. Het kan je meer inzichten
opleveren over waar een bepaalde problematiek zich wel/niet situeert binnen een
ontwikkelingsdomein. Maar tegelijk beïnvloedt dit je manier van kijken. Door versnipperde vaardigheden in kaart te brengen verlies je het
totaalbeeld. Je observaties worden beperkt door de items die in de lijst
opgenomen zijn. Alle andere zaken lijken niet belangrijk: je moet ze immers
niet aankruisen. Je riskeert zo dat ze dus ook niet ‘gezien’ worden. Zo schrijft een
begeleider over Tom (2.5 jaar) die enkele weken later naar school moet: “Tom
is nog niet zindelijk. Vandaag heeft ie tweemaal in z’n broek geplast. Hij weet
niet hoe hij aan ons duidelijk moet maken dat hij naar toilet moet. Als hij
speelt kan hij geen speelgoed delen en hij neemt ook vaak speelgoed af van
andere kinderen.” Tussen de lijnen lees je heel duidelijk dat het nu wel
tijd wordt dat Tom zindelijk is en speelgoed leert delen. Hij moet immers
‘kleuterschool-rijp’ zijn.
Het hele kind zien
Over
dezelfde Tom zou je ook het volgende kunnen schrijven: “ Tom is nog erg
nieuw in onze opvang. Hij is erg geboeid door auto’s en gaat er lange tijd met
hoge betrokkenheid mee aan de slag. Dan zet hij echt door. Soms is hij zo
opgewonden door wat hij allemaal ontdekt, dat hij het moeilijk vindt om te
delen met andere kinderen. Soms is hij zo opgeslorpt in z’n spel dat hij
vergeet naar het toilet te gaan. Maar als hij dan een accidentje heeft, dan
weet hij erg goed hoe hij ermee moet omgaan. Hij weet hoe hij de knoppen van
z’n broek kan losmaken en vraagt dan altijd iemand om hulp”
Kortom, In
plaats van te focussen op wat kinderen (nog) niet kunnen kies je om kinderen te
zien in hun kracht. We focussen op wat het kind wel al kan en stellen ons de
vraag, waar is het kind mee bezig, waar heeft het interesse voor, wat doet het
graag? En wat is dus op dit moment het talent van dit kind? En dit gebeurt niet
via een checklist, maar via inlevende observatie. Je stelt je de vraag ‘hoe zou
het voor Tom zijn in de opvang? Hoe ervaart hij het hier? Via observatie kan je
heel wat meer info in kaart brengen: wat vindt Tom leuk? Waar speelt hij graag
mee? Met wie? Wie heeft hij graag in de buurt? Allemaal informatie die je helpt
om Tom te ondersteunen en verder te doen groeien. Zo’n opstelling is niet
neutraal. Het vertrekt vanuit een sterke overtuiging in de groeikracht van
kinderen. Of met een metafoor… het vertrekt vanuit de overtuiging dat gras niet
sneller zal groeien door aan de sprieten te trekken, maar door de wortels water
te geven.
Breed ‘kijken’
De mogelijkheden kunnen zien, vraagt
dat we kinderen actief bezig kunnen zien in een ‘rijke omgeving’, waar ze
kansen krijgen om een verscheidenheid aan ervaringen op te doen. Een rijk aanbod
laat toe dat kinderen hun interesses ten volle kunnen aanspreken en ze de kans
krijgen zich op diverse domeinen te ontwikkelen. Je kan het vergelijken met het
beeld van een stratenplan. In dit beeld krijgen uiteenlopende
ontwikkelingsdomeinen, een plaats als een straat of laan. Als begeleiders hebben
we de opdracht om elk kind frequent in elke straat te
brengen. Op die manier bieden we ze brede ontwikkelingskansen. Kinderen zullen
van nature bepaalde straten meer opzoeken en andere minder, of zelfs vermijden.
Als begeleider wordt je uitgedaagd ervoor te zorgen dat elke straat interessant
genoeg is voor elk kind, zodat ze elke plek frequent aandoen.
Bron: het Stratenplan (Laevers, Declercq & Van Esch, 2020)
Het
voorbeeld van Marie laat zien dat zij haar interesses ten volle kan aanspreken
omdat er een gepast aanbod is. Wanneer er geen boekjes op kind-hoogte zouden
zijn of er geen talige activiteiten zouden aangeboden worden, was het ook niet
mogelijk geweest deze interesse bij Marie te observeren. Daarnaast zorgt de
krachtige manier waarop de begeleider het voorleesmoment aanbiedt voor zo’n
sterke ervaringen bij Marie dat ze het niet kan laten om die te imiteren. En
het goede contact met andere kinderen zoals Jules, zorgen ervoor dat ze ook
haar sociale vaardigheden moet aanspreken. Marie wil het contact met Jules
behouden en moet dus inschatten hoe het verhaal ook voor hem interessant kan
blijven.
Diepgaande ervaringen
Een breed
aanbod is niet voldoende. Wat we ook doen, er is een voorwaarde aan
gekoppeld: we willen dat kinderen diepgaande
ervaringen opdoen. Met andere woorden: we willen ook hoge betrokkenheid zien
bij deze kinderen. Dit is geconcentreerde aangehouden activiteit met intense
mentale activiteit. Kinderen zijn er bezig aan de grens van hun mogelijkheden.
Hoge betrokkenheid tilt ontwikkeling onmiskenbaar naar een hoger niveau. Hoge
betrokkenheid wijst erop dat kinderen hun mogelijkheden aanspreken en in
ontwikkeling zijn. Dit is maar mogelijk in een omgeving met een rijk aanbod,
een aangenaam en rustig groepsklimaat, een vlotte en kindvriendelijke
organisatie, veel kansen tot eigen initiatief en een actieve begeleidersstijl
die kinderen uitdaagt en ondersteunt om hun grenzen te verleggen. Kinderen
voelen zich er gewaardeerd en veilig. Ze durven tonen wie ze zijn en wat ze in
hun mars hebben….. En zo kussen we de talenten van baby’s en peuters al op
jonge leeftijd wakker.
Referenties:
·
Aerden, I. (2010). Talentenkiemen
in de kleuterklas. In Kleuters & Ik, Jg 26 (4), 27-31.
· Laevers, F.,
Declercq, B. & Van Esch, W. (2020). Grip op competenties. Ontwikkeling
bij jonge kinderen zien en waarderen. Helmond: OMJS.
·
https://pathways.org
·
https://rachelmcclary.com
V Volgende bijdrage: Kus de talenten wakker! (deel 4) - hoe aan de slag met talenten in de kleuterschool?
D
Reacties
Een reactie posten